Onderzoek All IN
Onderzoek All IN
Integrale zorg voor patiënten met atriumfibrilleren in de huisartsenpraktijk
Kan integrale zorg voor patiënten met atriumfibrilleren (AF) veilig worden georganiseerd in de huisartsenpraktijk?” Dat was de onderzoeksvraag van het cluster gerandomiseerde ALL-IN onderzoek, uitgevoerd door Carline van den Dries (promovendus), Geert-Jan Geersing (associate professor en hoofdonderzoeker) en collega’s van het Julius Centrum.
“Ja, dat kan”, zo luidt het antwoord op de onderzoeksvraag. Sterker nog, integrale zorg voor patiënten met AF van 65 jaar en ouder, uitgevoerd door praktijkondersteuners (POH) onder supervisie van de huisarts, liet in dit onderzoek een sterftereductie zien van maar liefst 45%. Uit eerdere onderzoeken uitgevoerd op AF-poliklinieken in het ziekenhuis bleek al dat integrale zorg door een AF-verpleegkundige kan leiden tot minder cardiovasculaire sterfte en cardiovasculaire ziekenhuisopname. Dat betrof onderzoek bij patiënten met nieuw ontdekt AF. Een groot deel van de patiënten met AF is echter niet meer onder behandeling op een AF-poli, vaak betreft dit oudere, kwetsbare patiënten met multimorbiditeit. Omdat een belangrijk deel van de meest voorkomende comorbiditeit in de huisartsenpraktijk wordt behandeld, is in het ALL-IN onderzoek onderzocht of gestructureerde, multidisciplinaire, integrale zorg voor patiënten met AF ook veilig in de huisartspraktijk kan worden georganiseerd. Dit zou daarmee ook een veelbelovende aanpak kunnen zijn om de stijgende prevalentie van AF en de bijbehorende belasting op de zorgcapaciteit het hoofd te kunnen bieden.
Het ALL-IN onderzoek startte in 2016 in 26 huisartspraktijken in de regio’s Zwolle, Hardenberg en Deventer, en werd recent gepubliceerd in het gerenommeerde European Heart Journal. De integrale zorg interventie bestond uit 3 onderdelen: (1) kwartaalcontroles in de huisartsenpraktijk, 3 x per jaar door de POH en 1x per jaar door de huisarts, (2) monitoring van antistollingsbehandeling, d.m.v. INR controles uitgevoerd door de huisartsenpraktijk bij patiënten met een vitamine K antagonist en aandacht voor nierfunctiecontrole en therapietrouw bij NOAC patiënten, en (3) samenwerking met de trombosedienst en cardiologen.
In totaal deden 527 patiënten uit 15 interventiepraktijken mee aan de interventie. Die patiënten werden vergeleken met 713 patiënten uit 11 controlepraktijken die reguliere zorg kregen. De studie duurde 2 jaar. Naast de geobserveerde 45% reductie in de primaire uitkomst sterfte ongeacht de oorzaak, was een opvallende bevinding dat het effect groter was voor niet-cardiovasculaire mortaliteit dan voor cardiovasculaire mortaliteit. Ook bleek dat, zowel in de interventiegroep als in de controlegroep, niet-cardiovasculaire ziekenhuisopnames tweemaal zo vaak voorkwamen als cardiovasculaire ziekenhuisopnames. Dit ondersteunt de gedachte dat AF onderdeel is van een systeemaandoening, gekenmerkt door vaak uitgebreide, onderling samenhangende multimorbiditeit, zeker bij oudere patiënten. Wat in deze complexe interventie de belangrijkste factor is geweest is lastig te zeggen, maar de brede blik in de huisartsenpraktijk en de frequente controles gericht op behandeling van comorbiditeit zullen een belangrijke rol hebben gespeeld.
Voor meer informatie, zie hier de publicatie in European Heart Journal en lees hier het interview op de website van het UMCU.
Carline van den Dries